De aanpak van de brandrisico’s is vooralsnog probabilistisch en kwalitatief. Bij een risicobenadering voor brandveiligheid bepalen brandscenario’s de maat. Het gaat erom de risico’s in onderlinge samenhang te beschouwen en te beoordelen. De kerngedachte bij de benadering is dat de risico’s van het gebouw (of een onderdeel daarvan) behoren te worden afgezet tegen de risico’s die mensen lopen om door de effecten van een brand slachtoffer te worden. De benadering is eveneens toepasbaar voor de risico’s tegen schade. Belangrijk facet in de benadering is de context waarbinnen beveiligd moet worden in acht te nemen vanuit het perspectief dat absolute veiligheid niet kan worden geborgd en ook niet kan worden gepretendeerd. Veiligheidsrisico’s moeten tot het redelijkerwijs mogelijke worden gereduceerd.
Stap 1
De eerste stap moet informatie geven over het ontwerp van het gebouw of onderdeel ervan, bijvoorbeeld over functie, constructie, vluchtroutes en brandcompartimentering en over de context waarbinnen tegen brandmoet worden beveiligd. Deze stap behoort eveneens inzicht te geven in de risico’s die mogelijkerwijs een rol spelen en waarmee rekening mee moet worden. Het model maakt het mogelijk de risico’s op een overzichtelijke wijze te inventariseren. De inventarisatie genereert informatie die kan worden toegepast bij een risicoanalyse. Het resultaat van deze stap geeft betrokkenen een beeld van het gebouw in samenhang met de risicofactoren. Het plaatst het te beveiligen gebouw in het juiste perspectief en nodigt uit tot nadenken.
Stap 2
Bij de tweede stap moet een besluit worden genomen over de kans op het ontstaan van brand. Als hierop geen kans bestaat, dan heeft het weinig zin tegen brand te beveiligen. Hier verschilt een risicogerichte aanpak al van een regelgerichte aanpak. Wanneer er wel een kans is op het ontstaan van brand, dan ligt het voor de hand uitvoering te geven aan brandbeveiliging. De vraag dient zich dan aan in welke mate dit moet gebeuren. Om deze vraag te kunnen beantwoorden, is het noodzakelijk inzicht te hebben in de kans op en de mogelijke gevolgen van brand.
De inschatting van kansen en gevolgen vereist deskundigheid. Vooralsnog is deze inschatting kwalitatief. Als informatiebron kan worden gebruikgemaakt van statistiek, casuïstiek en gegevens uit brandonderzoek. Door gebrek aan voldoende statistiek en casuïstiek zal er voornamelijk moeten worden afgegaan op de oordelen van experts. Het resultaat van deze stap geeft betrokkenen een beeld over de kans op en de gevolgen bij brand. Belangrijk in deze stap is of:
- Een initiële kleine brand zich kan ontwikkelen tot een relevante
- Maatgevende brand
- Branduitbreiding naar andere objecten, bijvoorbeeld door warmtestraling of door direct vlamcontact, kan plaatsvinden
- Een explosieve ontsteking kan ontstaan door explosieve gassen of dampen.
Met het resultaat van de stappen 1 en 2 beschikken betrokkenen over specifieke informatie van een gebouw. Deze informatie is beeldvormend voor de brandbeveiliging. Let op: Vanuit juridisch perspectief geldt ten minste het door de wetgever beoogde brandveiligheidsniveau.
Stap 3
Bij de derde stap staat het scenariodenken centraal en moeten één of meerdere maatgevende brandscenario’s worden bepaald. Zonder scenario’s is risicoanalyse niet mogelijk. Scenario’s bepalen de maat voor de uiteindelijk te treffen brandbeveiligingsvoorzieningen en -maatregelen. Om brandscenario’s te ontwerpen, is goede kennis van brand en van de gevolgen ervan een vereiste. Het beveiligingen tegen brand is vergelijkbaar met ‘dealen in tijd’ gedurende een bepaald brandverloop. Door een onderverdeling in brandfase van een bepaald brandverloop kunnen scenario’s worden opgesteld. De fasen geven de uiterste prestaties van de beveiligingsdoelen in tijd aan, bijvoorbeeld voor de ontdekking, alarmering, melding, ontvluchting, interventie.
Stap 4 & 5
Bij de stappen 4 en 5 gaat het erom de veiligheidsrisico’s tot het redelijkerwijs mogelijke te reduceren door brandbeveiligingsvoorzieningen en -maatregelen te treffen. Voorwaarden voor stap 4 en 5 zijn dat het beoogde doel en de uitgangspunten vanuit het publieke domein en vanuit het private domein bekend zijn. Immers, hieraan moet worden voldaan. Het gaat er bij deze stappen om een of meerdere scenario’s te vertalen naar beveiligingsopties. Kernbegrippen hiervoor zijn inventarisatie, evaluatie en verificatie. De volgordelijkheid waarin ze zijn genoemd, is theoretisch. In de praktijk lopen ze veelal door elkaar. Dit is aan de ontwerper.
De inventarisatie betreft de mogelijke beveiligingsopties waarvan de ontwerper denkt dat ze passen binnen de specifieke kenmerken van het gebouw. Op basis van de inventarisatie wordt een keuze gemaakt. De vervolgvraag die zich dan aandient, is of de bedachte oplossingen ook daadwerkelijk inpasbaar zijn. Alternatieven kunnen er onderdeel van uitmaken.
De evaluatie is gericht op de geïnventariseerde beveiligingsopties en moet hierover een oordeel geven. Dit oordeel is verbonden met het al dan niet kunnen toepassen van een bepaalde voorziening en/of maatregel. Bij dit oordeel spelen de functionaliteit en de betrouwbaarheid een doorslaggevende rol. Bij de functionaliteit gaat het erom of een beveiligingsoptie de vereiste prestatie kan leveren. Voor een specifiek geval is de beveiligingsoptie bijvoorbeeld een rook- en warmteafvoerinstallatie om de vluchtveiligheid te verbeteren. Berekeningen met modellen voor brand– en rookontwikkeling en ontvluchting kunnen dit staven. Als de functionaliteit positief uitpakt, dan is toepassing van de beveiligingsoptie, mits voldoende betrouwbaar, mogelijk. Als deze negatief uitpakt, dan is het noodzakelijk aanpassingen te treffen, bijvoorbeeld aanpassingen in de gekozen beveiligingsoptie of in de specifieke bouwkenmerken van het gebouw. Het aanpassen van de brandscenario’s is geen oplossing tenzij hier goede redenen voor zijn. Betrouwbaarheid betreft de goede werking van beveiligingsopties.Faalkansen spelen dan een rol. Zijn de faalkansen te groot, dan dienen alternatieve beveiligingsopties aan de orde te komen.
Het laatste onderdeel van stap 5 is de verificatie van de gekozen beveiligingopties. Het gaat dan om de inpasbaarheid in de hoofddoelen en de subdoelen van brandpreventie. Als de verificatie positief is, blijft, na acceptatie van het restrisico, de uitvoering over. Negatief verificatieresultaat wijst op verkeerde keuzes. In dat geval dient een andersoortige beveiligingsoptie in beschouwing te worden genomen, een optie die wel tot een positief resultaat leidt.
Stap 6
Nadat stap 5 is afgerond, is duidelijk welke risico’s voor de brandbeveiliging van een gebouw worden beheerst en wat er overblijft aan restrisico. De vraag is dan of het restrisico acceptabel is. Als dit niet mogelijk is, dan is aanpassing van de beveiligingsopties aan de orde. Aandachtspunten bij het accepteren van het restrisico is de redundantie van de brandbeveiligingsopties in onderlinge samenhang en de samenhang van de gebouwkenmerken met de eerstelijnshulpverlening bij brand, de BHVorganisatie. Bij redundantie gaat het over het geheel of gedeeltelijk falen van voorzieningen en/of maatregelen. De vraag is of er dan nog back-up is en deze acceptabel is. Zo niet, dan zijn er aanpassingen in de voorzieningen en/of maatregelen noodzakelijk. Voor de BHV-organisatie is het belangrijk dat de gebouwkenmerken in samenhang met de menskenmerken zodanig zijn dat de BHV haar taakstelling voor een tijdige ontruiming adequaat uit kan voeren. Hiertoe is het noodzakelijk dat er duidelijkheid bestaat over de wijze van de voorgenomen ontruiming en de mogelijkheden van de uitvoering hiervan in de praktijk. Dit aandachtspunt vindt eveneens zijn oorsprong in de kosteneffectiviteit gedurende de levenscyclus van een gebouw. Eenmalige investeringen voor beveiligingsvoorzieningen behoren te worden afgewogen tegen de langdurige organisatorische beheerskosten voor de BHV. Voor langdurige organisatorische beheerskosten dient te worden gedacht aan de kosten van een zwaar bemeten BHV-organisatie, versus een lichter bemeten BHV-organisatie. Betere brandbeveiligingvoorzieningen, bijvoorbeeld in de vorm van automatische blusinstallaties, kunnen hieraan bijdragen.
Risicoanalysemethoden bij risicobenadering
Bij het uitvoeren van een risicobenadering op basis van het stappenplan, worden risicoanalysemethoden toegepast. Bruikbare methoden hiervoor zijn de kans-effectmatrix en de gebeurtenissenboom. Beide methoden zijn een hulpmiddel en worden in de dagelijkse uitvoeringspraktijk toegepast. Bij het gebruik van de methoden behoren de resultaten te worden gedocumenteerd. De mate waarin dit gebeurt, is projectafhankelijk en hangt samen met de complexiteit.
Kans-effectmatrix
Bij alle stappen van de risicobenadering kan de methode één of meerdere keren worden toegepast als onderdeel van een iteratief proces. Opmerkelijk is dat betrokkenen de methode kans-effectmatrix vaak toepassen zonder erbij stil te staan. Veelal spelen de afweging en besluitvorming over risico’s zich af in de gedachten van betrokkenen zonder er uiting aan te geven. Eigen perceptie, vooroordelen en ervaringen maken er dan deel van uit. Automatismen doen hun werk. Van bewuste keuzes op basis van een gedegen analyse is dan geen sprake.
Gebeurtenissenboom
De methode met een gebeurtenissenboom kan worden gebruikt bij het omzetten van de scenario’s in beveiligingsopties (stap 4) in samenhang met de risicoanalyse van de beveiligingsopties (stap 5). Het toepassingsgebied van de methode is beperkt tot complexe situaties waarbij het bijvoorbeeld gewenst is meerdere beveiligingsopties met elkaar te vergelijken om de meest optimale te kunnen kiezen. Door het opstellen van meerdere gebeurtenissenbomen is dit mogelijk. Inherent aan de methode is dat onderdelen van een beveiligingsoptie op risico’s behoren te worden geanalyseerd met behulp van de methode kans-effectmatrix. Het toekennen van faalkansen is hier onlosmakelijk mee verbonden.
Risicoanalysemethode als onderdeel van risicobenadering
In figuur hiernaast zijn de kans-effectmatrix en de gebeurtenissenboom gekoppeld aan de risicobenadering in zes stappen. Met uitzondering van stap 1 zijn de stappen onder het schema toegelicht. Stap 1 is inventariserend: er worden geen risicoanalysemethoden toegepast.