Een gebouw kan exact voldoen aan de wettelijke eisen en op papier voldoende brandveilig zijn, maar deze ‘papieren’ brandveiligheid maakt een gebouw nog niet brandveilig. Een brandveilig gebouw wordt pas gerealiseerd, als mensen die het gebouw gebruiken zich van de brandveiligheid bewust zijn en als de genomen maatregelen zijn afgestemd op het gebruik van het gebouw. Op deze wijze wordt een gebouw integraal brandveilig. De term integrale brandveiligheid is in Nederland een veelvoorkomende term die voor verschillende situaties wordt gebruikt. 

Brandbeveiliging

Brandbeveiliging op gebouwniveau kan worden verdeeld in twee pijlers:

1. Preventieve brandbeveiliging (brandbeveiliging vooraf);

2. Repressieve brandbeveiliging (brandbeveiliging achteraf).

Preventieve brandbeveiliging

Preventieve brandbeveiliging betreft het beveiligen van een gebouw met bouwkundige en installatietechnische voorzieningen en/ of organisatorische maatregelen. Deze maatregelen worden genomen om te voorkomen dat een brand uitbreekt de effecten bij een brand te verkleinen. De preventieve eisen voor brandveiligheid zijn vastgelegd in wet en regelgeving, bijvoorbeeld in het Bouwbesluit en de gemeentelijke Bouwverordening. De taken van de brandweer zijn bijvoorbeeld het stimuleren van de bewustwording van de brandpreventie en het geven van advies bij een omgevingsvergunning activiteit bouwen.

Repressieve brandbeveiliging

Repressieve brandbeveiliging betreft de brandbeveiliging nadat een brand is ontstaan. Dit betreft dus de daadwerkelijke inzet van de brandweer bij een calamiteit, bijvoorbeeld het blussen van de brand of het redden van nog aanwezige personen.

Om een goede brandbestrijding mogelijk te maken worden eisen gesteld aan een gebouw, specifiek gericht op een veilige brandweerinzet. Denk hierbij aan eisen voor de constructieve veiligheid in geval van brand en de brandcompartimentering om te zorgen dat een brand beheersbaar blijft. Het is echter niet zo dat de brandweer altijd een gebouw in zal gaan om een brand in een gebouw van binnenuit te bestrijden. Wel moet een gebouw en/of de omgeving zodanig zijn gebouwd en ingericht dat in geval van brand een veilige en tijdige ontvluchting mogelijk is en dat een brand beheersbaar is.

De sterkte van een gemeentelijke brandweer (de slagkracht) wordt bepaald door de gemeente zelf. Als landelijke richtlijn wordt in het algemeen gebruik gemaakt van de Handleiding Brandweerzorg (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties).

Bij het bepalen van de sterkte van de brandweer gelden twee uitgangspunten.

  1. De gemeentelijke overheid treedt voor wat betreft de brandpreventie adviserend, stimulerend en zo nodig regelend op.
  2. De brandweer moet de brand bestrijden als de maatregelen die de individuele burger of de leiding van bedrijven of instellingen zelf hebben genomen, niet voldoende resultaat hebben opgeleverd.

Bij de slagkracht van een brandweer speelt de ‘eerste uitruksterkte’ een rol. De eerste uitruksterkte is de materieelsterkte die onmiddellijk beschikbaar moet zijn om naar een ‘standaardbrand’ uit te rukken. Er wordt vanuit gegaan dat materieel, dat incidenteel nodig is bij niet standaardbranden, ook vanuit een andere gemeente kan worden gehaald. Restrisico

Restrisico

Preventieve brandbeveiliging en repressieve brandbeveiliging leveren samen het gewenste veiligheidsniveau. Indien beide onderdelen goed op elkaar zijn afgestemd, kan worden gesproken over een integraal brandveilig gebouw. 

Preventieve maatregelen en voorzieningen kunnen niet oneindig worden geëist. De repressieve sterkte van de brandweer moet dan ook zijn afgestemd op het overgebleven risico, dat niet door de brandpreventieve maatregelen wordt afgedekt. Van de repressieve dienst kan niet worden verlangd dat alle calamiteiten zodanig worden opgelost dat er geen risico meer overblijft. Er blijft dus altijd een restrisico over.

Uiteraard kunnen door de eigenaar of gebruiker van een gebouw extra voorzieningen worden getroffen om dit restrisico te verlagen. Bijvoorbeeld door toepassing van een sprinklerinstallatie, kan de schade bij brand aan een gebouw aanzienlijk worden verminderd.