Om een scheidingsconstructie aan deze prestatie-eis te laten voldoen, zal de bouwkundige omhulling van het brandcompartiment brandwerend moeten zijn. Een WBDBO-eis is niet per definitie ook de eis die moet worden opgelegd aan een brandwerende constructie. Een WBDBO-eis geldt bijvoorbeeld altijd in beide richtingen. De brandwerendheid tussen twee brandcompartimenten geldt ook in twee richtingen. Echter, de brandwerendheid van een brandcompartiment naar een extra beschermde vluchtroute, geldt alleen vanuit het brandcompartiment naar de extra beschermde vluchtroute. In de extra beschermde vluchtroute kan immers geen brand uitbreken.
Bij het bepalen van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) is de richting van de branduitbreiding van belang. Bij het bepalen van een brandwerendheid van een bouwdeel moet daarom worden bepaald wat de direct verhitte zijde is. Dit is bijvoorbeeld van belang bij een betonnen vloer. De hoofdwapening ligt meestal aan de onderzijde. De afstand tot de hoofdwapening is het kleinst gemeten vanaf de onderzijde. De grootste spanningen in de betonnen vloer met de stalen hoofdwapening, zullen dus ontstaan bij een brand aan de onderzijde. Bij zowel de experimentele als de rekenkundige bepaling van de brandwerendheid, wordt uitgegaan van een standaard brandkromme.
Naast de standaard brandkromme bestaan er nog andere curven;
- Een calamiteitencurve met een zeer snelle temperatuurontwikkeling gedurende de eerste 60 minuten (T60 = 1350 °C). Deze curve is ontwikkeld om branden in tunnels te kunnen nabootsen.
- Een kromme waarmee temperatuurontwikkeling van branden van brandbare vloeistoffen kan worden benaderd (T60 = 1.050 °C).
- Een zogenaamde afgeknotte curve voor het experimenteel bepalen van de brandwerendheid van borstweringen. De temperatuur wordt niet hoger dan 659 °C. Deze curve wordt gebruikt in het geval van brandoverslag van buiten naar binnen zoals bij gevels, deuren en ramen.
Afhankelijk van de toepassing van een bouwdeel, kan worden overwogen om het bouwdeel gedurende de test bloot te stellen aan de gewenste of vereiste omstandigheden. De bedoeling is om de werkelijkheid zo goed mogelijk na te bootsen. Voor het bepalen van de brandwerendheid gelden diverse criteria voor de verschillende bouwdelen en hun bijbehorende functies.
Een overzicht van de criteria is hieronder weergegeven.
- Vlamdichtheid, betrokken op de afdichting (E)
Er wordt niet meer voldaan aan dit criterium wanneer, door ontstane scheuren, kieren en dergelijke onder meer vlammen gedurende 10 seconden voortdurend zichtbaar zijn. Daarnaast wordt niet meer voldaan als een wattenkussentje, dat zich op een afstand van circa 25 centimeter van het proefstukoppervlak bevindt, gaat gloeien of ontbranden. - Thermische isolatie, betrokken op de temperatuur (I)
Er wordt niet meer voldaan aan dit criterium, wanneer aan de niet direct verhitte zijde van het proefstuk, de gemiddelde temperatuurstijging meer dan 140 °C bedraagt en/of de maximale temperatuurstijging meer dan 180 °C bedraagt. - Thermische isolatie, betrokken op de warmtestraling (W)
De brandwerendheid op dit criterium wordt bepaald door het moment waarop de maximale warmtestraling aan de niet direct verhitte zijde meer bedraagt dan 15 kW/m2. De meting vindt plaats in het hart van de constructie, op een afstand gelijk aan de breedte (bijvoorbeeld bij deuren) met een maximum van 1 meter. - Bezwijken (R)
De brandwerendheid op bezwijken, wordt bepaald door het moment waarop het proefstuk niet langer in staat is de belasting, waaronder het eigen gewicht, over te brengen.
Beoordelingscriteria Brandwerendheid
Beoordelingscriteria moeten met de volgende uitgangspunten worden bepaald:
- Tussen brandcompartimenten: EI, om gedurende enige tijd branduitbreiding te beperken.
- Tussen een brandcompartiment en een extra beschermde vluchtroute: EW, omdat de verdere ontwikkeling van brand in de extra beschermde vluchtroute beperkt is.
- Rondom beschermde subbrandcompartimenten: EW, om genoeg tijd te geven om te kunnen vluchten.
- Tussen subbrandcompartimenten: E, om rookverspreiding te voorkomen.
- Voor deurconstructies: EW, tenzij er gevaarlijke stoffen zijn opgeslagen, dan geldt EI.
- Veilig vluchten: indien mensen ergens langer moeten kunnen verblijven of langs moeten kunnen vluchten, gelden aanvullende criteria EI 15(15 minuten). Dit geldt alleen als de oorspronkelijke criteria EW zijn.
- Tussen onafhankelijke vluchtroutes zijn de criteria afhankelijk van de situering van de vluchtroutes.
- In de vluchtroutes in de vluchtrichting geldt E, om rookverspreiding te voorkomen.
– Voor doorvoeringen, naden en schachten (schachtwand en schachtvoet) geldt altijd EI.
Er zijn vele bestaande gegevens over de brandwerendheid van de diverse bouwmaterialen en bouwconstructies. Deze kunnen worden opgezocht in diverse naslagwerken, hierin zijn dan zogeheten rapporten gebundeld. Daarnaast worden er voor diverse bouwmaterialen zogeheten kwaliteitsverklaringen afgegeven. In dergelijke verklaringen wordt dan weergegeven aan welke eisen de materialen voldoen. De verklaringen worden afgegeven door de Stichting Bouwkwaliteit. Deze gegevens betreffende de brandwerendheid zijn veelal op experimentele wijze bepaald, overeenkomstig NEN 6069.
NEN-EN 1634-1
Op het gebied van testen op brandwerendheid gelden in Nederland 2 normen: de ‘oude’ NEN 6069 en de nieuwe Europese Norm NEN-EN 1634-1. Laatstgenoemde is de norm die als nieuwe standaard zal gaan gelden. Na een overgangsperiode zal uitsluitend NEN-EN 1634-1 geldig zijn. De nieuwe productstandaard voor veilgheidsproducten gaat gepaard met een andere, zwaardere testmethode.