Het hart van de brandmeldinstallatie is de brandmeldcentrale. De eerste brandmeldinstallaties waren eenvoudig van opzet, met slechts enkele functies waarvan de ontvangstmelding, het aanduiden van de plaats van de melding, het geven van een alarmsignaal en het leveren van voedingsspanningen de belangrijkste waren. De moderne brandmeldcentrales zijn uitgevoerd met microprocessoren. De processoren controleren elkaar en zorgen ervoor dat bij uitval van een processor de brandmeldcentrale blijft functioneren.

Op een brandmeldcentrale is de locatie van het brandalarm af te lezen. Een brandmeldcentrale is samengesteld uit de volgende hoofdcomponenten:

Ook de automatische melders zijn voorzien van microprocessoren (ten behoeve van de detectie en de communicatie met de centrale). Door het redundant uitvoeren van bijvoorbeeld systemen en bekabeling, zullen de gevolgen van storingen niet meer leiden tot het volledig uitvallen van een systeem. In de melder of lus opgenomen kortsluitisolatoren zullen een storing (kortsluiting) isoleren ten opzichte van de rest van de lus.

De functies van de huidige brandmeldinstallaties zijn:

Brandmeldcentrales die in Nederland worden toegepast, dienen te voldoen aan de eisen die hieraan worden gesteld in de NEN-EN 54-2. Hierin wordt er onderscheid gemaakt in verlichte functies en optionele functies.
 

Eisen aan een brandmeldcentrale

De brandmeldcentrale (die dienst doet als brandweerpaneel) of het afzonderlijke brandweerpaneel (bestemd voor de externe organisatie – brandweer) moet nabij de brandweeringang worden opgesteld. Op deze manier kan de plaats van de melding direct bij het binnenkomen worden afgelezen.

Een brandmeldcentrale kan opgebouwd zijn uit verschillende delen, verdeeld over verschillende ruimten. Is dat laatste het geval, dan gelden onderstaande eisen voor alle ruimten. De brandmeldcentrale moet in een ruimte zijn geprojecteerd waarin:

Het ontvangen en registreren van de brandmeldingen

De centrale ontvangt de signalen van de hand- en automatische melders, verwerkt deze en houdt deze vast. Optie: de brandmeldingen opslaan in een elektronisch logboek of met behulp van een printer de brandmeldingen afdrukken.

Op de brandmeldcentrale wordt, door middel van een rode optische indicator een algemene brandmelding en de detectiezone van waaruit de betreffende melding afkomstig is, optisch gesignaleerd. Hierbij wordt tevens een akoestische signaalgever in de brandmeldcentrale geactiveerd.

Iedere brandmelding van een aparte zone of groep dient door middel van een rode optische indicator of een melding op een alfanumeriek display optisch te worden gesignaleerd.  De brandmeldcentrale signaleert, door middel van een gele optische indicator, een algemene storingsmelding. Bij een storing vanuit een detectiezone of bewaakte uitgang, dient deze separaat te worden gesignaleerd met een gele optische indicator. Tevens wordt de akoestische signaalgever in de brandmeldcentrale geactiveerd.