De huidige reeks brandbeveiligingsconcepten gaat uit van een invulling van brandbeveiliging per gebruiksfunctie. In dit nieuwe kennisdocument is de mate van brandbeveiliging niet zozeer gekoppeld aan specifieke gebruiksfuncties, maar aan maatgevende risicofactoren en scenario’s.
De maatgevende risicofactoren zijn geclusterd in risicofactoren die voortkomen uit de kenmerken van de mensen die in het bouwwerk aanwezig zijn, de bouwtechnische kenmerken en gebruikskenmerken van de fysieke omgeving waarin de mensen aanwezig zijn en de fysische kenmerken van brand– en rookontwikkeling. Daarbij speelt de interventie bij brand door de respons van de BHV-organisatie en de brandweer een rol (interventiekenmerken), alsmede de geografische ligging van het gebouw in relatie tot de brandveiligheid in het gebouw (omgevingskenmerken). Voor een schematische weergave van het samenstel van kenmerken.
Het samenstel van kenmerken vormt een integraal stelsel dat bepalend is voor de mate van brandveiligheid. De maat voor brandveiligheid wordt bepaald door één of meerdere randscenario’s. Beïnvloeding van scenario’s is mogelijk door de inzet van brandbeveiligingsvoorzieningen en/of -maatregelen. Zo zullen de brandkenmerken in een bouwwerk met een sprinklersysteem anders zijn dan in een bouwwerk zonder sprinklersysteem. Ook de fysieke omgeving heeft invloed op het vluchtgedrag van mensen die lichamelijk in staat zijn om zelfstandig te vluchten. Zo zal het denkbare vluchtscenario in een openbare ruimte anders zijn dan in een gesloten omgeving, zoals een cellencomplex.
Daarnaast speelt het repressieve scenario een belangrijke rol. Zo zullen de blus- en redmogelijkheden bij een snel brandverloop anders zijn dan bij een relatief langzaam randverloop. De repressieve inzetbehoefte is anders wanneer het bouwwerk snel is ontruimd dan wanneer er nog veel mensen in het brandende bouwwerk aanwezig zijn. Om het brandveiligheidsniveau te verbeteren, kunnen op basis van een risicoanalyse en een scenarioanalyse specifieke brandbeveiligingsvoorzieningen en -maatregelen getroffen worden. Dit document biedt daarvoor de geëigende methodieken en uitgangspunten. Dit document bouwt voort op de kennis uit en ervaring met de huidige brandbeveiligingsconcepten. Zo zijn het in de brandbeveiligingsconcepten gehanteerde risicomodel van de gebeurtenissenboom bij brandscenario’s en de specifieke doelstellingen van brandbeveiliging verder ontwikkeld. Daarmee is de koppeling gehandhaafd tussen gebeurtenissen in de scenario’s en brandbeveiligingsvoorzieningen en -maatregelen die ingrijpen op deze gebeurtenissen. Behalve dat is voortgebouwd op de huidige brandbeveiligingsconcepten is ook rekening gehouden met nieuwe ontwikkelingen voor brandbeveiliging. Nieuwe kennis en inzichten zijn in dit document verwerkt.
Bijzondere aandacht in deze verdient de publicatie ‘Zelfredzaamheid bij brand, kritische factoren voor het veilig vluchten uit gebouwen’ van Margrethe Kobes, onderzoeker bij het IFV. Voor ubstantiële onderdelen in het kennisdocument ‘Basis voor brandveiligheid – De onderbouwing voorbrandbeveiliging in gebouwen’ heeft haar gedachtengoed model gestaan.
Gebruik van dit kennisdocument
Deze uitgave voorziet in een kader voor regelgevers, ontwerpers, bouwers en gebruikers van gebouwen. Het bevat een systeem van brandbeveiligingsvoorzieningen en -maatregelen in onderlinge samenhang, waarbij achtergronden nader worden belicht. Dit document stelt de vele spelers die bij de brandbeveiliging van gebouwen zijn betrokken, in staat de onderlinge verbanden tussen brandveiligheidsvoorzieningen en -maatregelen te onderkennen en toe te passen. Hierdoor kunnen zij binnen hun eigen verantwoordelijkheid adequaat invulling geven aan een integrale brandbeveiliging. De ketenafhankelijkheid speelt een belangrijke rol. Door met deze publicatie te werken, ontsnapt geen aspect van brandveiligheid aan de aandacht. Het biedt de mogelijkheid te voorzien in verantwoorde keuzes voor de borging van de brandveiligheid gedurende de ontwerp-, bouw- en gebruiksfase in onderlinge samenhang. Naast bron van informatie voor ontwerpers en bouwers, is dit document te gebruiken als kader voor – toekomstige – regelgeving. Het gaat immers in op zowel de achtergrondinformatie voor het huidige systeem van voorgeschreven regels als een mogelijk toekomstig systeem op basis van risicobenadering. Ook is het een brondocument voor gemeenten en veiligheidsregio’s om beleidsbeslissingen te nemen ter uitvoering van de brandweertaak. Het biedt beheerders en gebruikers van gebouwen de mogelijkheid om in het kader van hun verantwoordelijkheid voor de brandveiligheid in gebouwen op professionele wijze invulling te geven.
aan die brandveiligheid. Een integrale benadering van brandveiligheid in termen van bouwkundige, installatietechnische en organisatorische aspecten is daarbij van wezenlijk belang. Hierbij is de rol en positie van de bedrijfshulpverlening een cruciale. De BHV-organisatie heeft belangrijke taken, zoals ontruimen en het opvangen en begeleiden van hulpdiensten. Vooral in gebouwen waar minder zelfredzame personen aanwezig zijn, zoals in cellengebouwen en gezondheidszorggebouwen, heeft een BHVorganisatie een zware verantwoordelijkheid.
Toekomstvisie op brandpreventie Dit document gaat in op de samenhangende brandveiligheid op gebouwniveau. De werkwijze is de laatste jaren aan tal van veranderingen onderhevig geweest. De lessen na de brand in café ’t Hemeltje in 2001 in Volendam, waarbij 14 doden en ongeveer 250 gewonden vielen, waren nog gericht op het verbeteren van het vigerende systeem van brandveiligheid. Na de brand in het detentiecentrum op Schiphol-Oost in 2005 ontstond het besef dat de grens van het systeem was bereikt. Toen werd ook bij de Rijksoverheid duidelijk dat nog meer regels en handhaving de brandveiligheid niet verder zouden verbeteren. Er werd een andere koers ingezet. Deze koers werd in 2007 neergezet in de lectorale rede ‘Het kerkje van Spaarnwoude’ van de lector Brandpreventie van het toenmalige Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid en verder vertaald in het Actieprogramma Brandveiligheid (2009) van het toenmalige kabinet. De rode lijn werd: brandveiligheid verbeteren door het introduceren van risicobenadering, doelkwantificering, doelgroepenbenadering en het versterken van de eigen verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven. In die periode heeft ook de brandweer een toekomstvisie op haar organisatie en taken opgesteld, onder de naam Brandweer over morgen. In dit kader zijn twee van de uitgangspunten in deze visie van belang: meer doen aan brandpreventie en repressieve brandbestrijding innoveren. Dit laatste werd mede ingegeven door de resultaten van het onderzoek naar de brand in een botenloods bij De Punt in 2008, waarbij drie brandweerliedenom het leven kwamen. Een belangrijk en prominent resultaat van het meer richten op brandpreventie, was het project Brandveilig leven waarbij stevig is ingezet op het, naar Brits voorbeeld, verbeteren van de brandveiligheid in de woonomgeving door onder meer het vergroten van de dekking van rookmelders in woningen, het afleggen van huisbezoeken door de brandweer en het geven van voorlichting voor en na brand. Het innoveren van de repressieve brandbestrijding heeft geleid tot het project Brandweerdoctrine met als eerste resultaat het kwadrantenmodel.
Hiermee is voor de brandweer de mogelijkheid ontwikkeld om bij de brandbestrijding te kiezen uit meerdere inzettactieken, variërend van een offensieve tot een defensieve inzetstrategie en van inzet binnen het gebouw tot het bestrijden van de brand van buitenaf. Dit op zich repressieve hulpmiddel heeft ook een nauwe relatie met brandpreventie, omdat de keuze van de wijze van brandbestrijding niet alleen afhangt van de brandkenmerken en de daarbij te onderscheiden risico’s, maar ook afhankelijk is van de gebouwkenmerken, waaronder de brandpreventieve voorzieningen. Verder heeft de ontwikkeling van de Brandweerdoctrine geleid tot het inzicht dat het zeer onwenselijk is om bij de bepaling van brandbeveiligingsvoorzieningen en -maatregelen in een gebouw al rekening te houden met een inzet van de brandweer, zoals dat tot nu toe wel algemeen gebruikelijk is. Het rekenmodel Beheersbaarheid van Brand is daar een voorbeeld van.