Om gedeeltelijk of gefaseerd ontruimen van een gebouw mogelijk te maken, wordt de installatie in zogenaamde alarmeringszones ingedeeld. Het indelen in alarmeringszones is alleen zinvol bij grote gebouwen. Kleine gebouwen bestaan doorgaans uit slechts één alarmeringszone, waarbij het hele gebouw in één keer wordt ontruimd.
Bij grote gebouwen is dat niet altijd noodzakelijk en kan in eerste instantie volstaan worden met het ontruimen van een bouwdeel of verdieping. Bij het activeren van het alarm door een handbrandmelder in te drukken, wordt dan bijvoorbeeld alleen de verdieping gealarmeerd waarop de melder is ingedrukt. Dit wordt een ontruimingszone genoemd.
Op het bedieningspaneel is per uitruimingszone een drukknop aanwezig. Indien nodig, kunnen in een later stadium andere verdiepingen gealarmeerd worden door gebruik te maken van de overige zone knoppen. Ook kan gebruik worden gemaaktvan de knop voor totaal ontruiming voor het gehele gebouw.
Prestatie-eisen aan geluidniveau
De NEN 2575 stelt prestatie eisen aan het te halen geluidsniveau van ontruimingssignalen. Zo moet het minimale vereiste geluidsniveau van het gesproken bericht, 60 dB(A) bedragen. Voor slaapgebieden geldt zelfs een minimum van 70 dB(A) ter plaatse van het hoofdeind. Voor toonsignalen geldt een prestatie eis die 5 dB(A) hoger is dan het bovengenoemde voor gesproken berichten. Het geluidsniveau van een toonsignaal moet daarbij nog eens minimaal 6 dB(A) boven het gemiddelde omgevingsgeluid uitkomen, met een minimum van 65 dB(A).
Het maximaal toelaatbare geluidsniveau is 105 dB(A). Voor slaapgebieden geldt een maximum van 85 dB(A). Op het moment dat het gemiddelde omgevingsgeluid boven de 80 dB(A) uitkomt, zouden mensen in dat gebied persoonlijke gehoorbescherming moeten dragen. Vaak worden dan optische signalen in de vorm van flitslichten toegepast. Boven een omgevingsgeluid van meer dan 99 dB(A) worden geen akoestische signaalgevers meer toegepast daar deze niet meer hoorbaar en dus overbodig zijn.